De beproevingen van de Profeet en zijn volgelingen.

In de tijd, dat de Boodschapper van Allah salallahu aleyhie wa salaam, de Boodschap doorgaf aan de mensen, kreeg hij veel vijanden. Ook de mensen die de islam omarmden kregen met deze vijanden te maken.

 

Inhoudsopgave

  • Het nieuws over de oproep van Mohammed salallahu aleyhie wa salaam lekte uit
  • De tijd was gekomen om openlijk te preken.
  • De Profeet salallahu aleyhie wa salaam is een ‘magiër’, een ‘leugenaar’ en een ‘afvallige’
  • Nieuwe wanhopige pogingen van de Quraisj
  • De slechte mensen lachten op vele manieren om de rechtschapene.
  • Onderdrukking die de Profeet salallahu aleyhie wa salaam onderging.
  • Martelingen die de volgelingen, moge Allah ze genadig zijn, ondergingen.
  • De situatie was niet langer meer te verdragen.
  • Mohammed salallahu aleyhie wa salaam moet dood.
  • De poging van Abu Djahl om Mohammed salallahu aleyhie wa salaam de doden.
  • Boycot
  • Onze beproevingen.

 

 

Het nieuws over de oproep van Mohammed salallahu aleyhie wa salaam lekte uit

Het nieuws over de oproep van Mohammed salallahu aleyhie wa salaam lekte uit en werd in heel Mekka van openbaar belang. In het begin maakten de Mekkaanse leiders zich niet druk om Mohammed salallahu aleyhie wa salaam, omdat ze dachten dat hij slechts een religieuze filosoof was, en besteedden er geen aandacht aan. Maar deze onverschillige houding veranderde al snel in ware vrees. De polytheisten van de Quraisj begonnen de bewegingen van Mohammed salallahu aleyhie wa salaam scherp en bezorgd in de gaten te houden, uit vrees dat zijn oproep zich zou verspreiden en dat er een verandering in de heersende mentaliteit zou komen.

{Fiqh As-Sirah p.76}

 

De tijd was gekomen om openlijk te preken

Drie volle jaren was Mohammed salallahu aleyhie wa salaam tevreden geweest met het onderwijzen binnen een vrij beperkte kring. In deze drie jaren stond er een groep van gelovigen op die gekenmerkt werden door een gemoedstoestand van de broederschap en samenwerking, met één vastgesteld doel in hun gedachten: Het verspreiden en het stevig verankeren van de oproep tot de islam. De tijd was echter gekomen om openlijk het geloof van de Heer te preken.

 

De Profeet salallahu aleyhie wa salaam is een ‘magiër’, een ‘leugenaar’ en een ‘afvallige’

De Quraisj wisten dat de Arabische delegaties spoedig zouden komen. Zij kwamen overeen, dat het noodzakelijk was om over een middel na te denken, dat er zeker voor zou zorgen, dat de Arabische pelgrims verre zouden blijven van het nieuwe geloof dat door Mohammed salallahu aleyhie wa salaam gepreekt werd. Ze gingen overleggen, en kwamen tot het besluit om tegen de pelgrims te zeggen dat Mohammed salallahu aleyhie wa salaam een magiër was, die zo krachtig en bedreven in zijn kunst was, dat hij met succes een zoon van zijn vader zou vervreemden, een man van zijn broeder, een vrouw van haar echtgenoot en een man van zijn clan.

{Ibn Hisjam, 1/271; Fi Zilal Al-Qoer-aan 29/188}

 

De slechtste van hen was de gezworen vijand van de islam, Abu Lahab, de oom van de Profeet salallahu aleyhie wa salaam, die de voetstappen van de Profeet salallahu aleyhie wa salaam volgde, luidop roepend: ‘’Oh mensen, luister niet naar hem, want hij is een leugenaar; hij is een afvallige.’’

 

Onze geliefde Profeet Mohammed salallahu aleyhie wa salaam werd dus uitgemaakt voor een magiër, een leugenaar en een afvallige.

 

Nieuwe wanhopige pogingen van de Quraisj

Toen zij zich volledig realiseerden dat Mohammed salallahu aleyhie wa salaam nooit van zijn oproep zou kunnen worden afgebracht, namen de Quraisj in een wanhopige poging het oprukken van de groep te keren, zij namen hun toevlucht tot andere goedkope middelen:

 

Schofferen, vernederen, belachelijk maken, verloochenen en lachwekkende, goedkope manieren, die allemaal gericht werden op de nieuwe bekeerlingen, in het algemeen Mohammed salallahu aleyhie wa salaam in het bijzonder, om zo het moraal te verlagen en hun vurige ijver te laten verslappen. Zij beschuldigden de Profeet salallahu aleyhie wa salaam ervan een man te zijn die door een djinn werd bezeten, of iemand die geestesziek was.

 

‘’En zij zeggen: ‘’O, jij aan wie de ‘vermaning’ neer is gezonden! Waarlijk, jij bent een dwaze man.’ ’’

{15:6}

 

Of een leugenaar, die aan hekserij deed:

 

‘’En zij (de Arabische heidenen) vragen zich af waarom een waarschuwer uit hun midden tot hen is gekomen! En de ongelovigen zeggen: ‘Dit is een tovenaar, een leugenaar.’’

{38:4}

 

 

 

 

 

Hun ogen keken ook naar de goede man alsof blikken konden doden, of ze lieten hem struikelen, of probeerden hem in zijn onwankelbaarheid of fermheid te storen. Zij gebruikten allerlei soorten beledigingen: ‘’dolleman’’, of ‘’iemand die door een kwade geest wordt bezeten’’, enzovoorts.

 

‘’En waarlijk, degenen die ongelovig zijn, zouden je bijna door hun blikken willen doden vanwege hun haat wanneer zij de herinnering horen en zeggen ‘Waarlijk, hij is een bezetene!’ ‘’

{68:51}

 

De slechte mensen lachten op vele manieren om de rechtschapene

  • Inwendig lachten zij hen uit, vanwege hun geloof, omdat zij zichzelf superieur voelden.
  • Wanneer de rechtschapenen mensen hen in openbare plaatsen passeerden, beledigden ze hen en knipoogden naar ze.
  • Ze achtervolgden hen tot in hun huizen.
  • Waar en wanneer ze hen zagen, berispten ze hen en noemden ze dwazen, die de weg kwijt waren.

 

In het hiernamaals zullen al deze trucjes en leugens gezien worden voor wat ze zijn en de rollen zullen omgedraaid worden. Allah, de Verheven zegt in de Koran:

 

‘’Waarlijk! (Tijdens het wereldse leven) lachten de zondaren de gelovigen uit. En wanneer zij ze voorbijliepen, knipoogden zij naar elkaar. En als zij weer onder hun eigen mensen waren, bespotten zij hen. En als zij hen zagen, zeiden zij: ‘Waarlijk! Zij zijn zeker afgedwaald!’ Maar zij zijn niet als wachters over hen ingesteld.’’

{83:29-33}

 

Onderdrukking die de Profeet salallahu aleyhie wa salaam onderging

Zij bleven bedroevend onwetend en bleven pijnlijk in de gebreke, want zij konden niet beseffen dat een onderwijzer van de mensheid iemand is die hun aard deelt, zich in hun levens mengt, bekend is met hun gedragingen en meevoelt in hun vreugde en verdriet. Na langdurige overleg, kwamen zij tot een besluit om maatregelen te nemen die bedoeld waren om het opdrukken van de islam op verschillende manieren te stoppen. Zij waren vastbesloten kosten nog moeite te besparen bij het bestrijden van het nieuwe geloof. Zij besloten de Profeet salallahu aleyhie wa salaam te belasteren en de nieuwe bekeerlingen aan verschillende soorten martelingen te onderwerpen, alle beschikbare bronnen gebruikend.

 

Abu Lahab wierp stenen naar de Profeet salallahu aleyhie wa salaam. Zijn vrouw, Umm Djamil bint Harb, had ook haar deel in de genadeloze veldtocht. Zij bond doornbundels samen met touwen van gedraaid palmbladvlas en strooide ze uit op de paden waarvan werd verwacht, dat de Profeet salallahu aleyhie wa salaam ze zou nemen, om hem lichamelijk letsel toe te brengen. Zij was ontzettend sluw, slechtgehumeurd en gebruikte beledigende taal, ze waar zeer bedreven in haar kunst van het aansteken van het vuur van onenigheid. Ze werd terecht genoemd als de ‘’drager van het brandhout’’ in de Edele Koran.

 

‘’Vernietigd zijn de beide handen van Abu Lahab en vernietigd is hij. Hij zal geen profijt hebben van zijn bezit en wat hij pleegde te verdienen. Hij zal een vlammend Vuur binnentreden. En (ook) zijn vrouw: de draagster van brandhout. Om haar nek een touw van vezels.’’

{Al Masad 111}

 

Abu Lahab en zijn gezin bleven dat soort schaamteloze voorbeelden van martelingen toebrengen, ondanks de bloedbanden die hen met elkaar verboden, want hij was de oom van de Profeet salallahu aleyhie wa salaam, en zij leefden in aangrenzende huizen. Eigenlijk onthielden slechts weinigen van de buren van de Profeet salallahu aleyhie wa salaam zich ervan hem te belasteren. Zij gooiden zelfs de ingewanden van een geit op zijn rug, terwijl hij zijn gebeden uitvoerde.

 

Op gezag van Ibn Mas’ud heeft Al-Bukhari overgeleverd, dat eens, toen de Profeet salallahu aleyhie wa salaam zich ter aarde wierp, terwijl hij in Al-Ka’ba bad, Abu Djahl zijn metgezellen vroeg, hem de vuile foetus van een vrouwtjeskameel te brengen en hij legde die op de rug van de Profeet salallahu aleyhie wa salaam.

{Sahih Al-Bukhari, 1/37}

 

 

 

Hun algehele proces van verrichten van kwaadaardige handelingen omvatte ook lasterpraat en roddel als middel tot onderdrukking. De leiders van Mekka in het algemeen, namen hier hun toevlucht toe.

 

‘’Wee voor de lasteraar en degenen die kwaadspreken.’’

{104-1}

 

Eens zwoer Abu Djahl dat hij het gezicht van de Boodschapper van Allah salallahu aleyhie wa salaam door het stof zou halen en over zijn nek zou lopen. Hij was nog niet op weg gegaan om zijn slechte bedoeling ten uitvoer te brengen, of men zag hem al terugkeren, zichzelf met zijn handen afschermend (alsof iets verschrikkelijks achter hem aanzat). Zijn metgezellen vroegen hem wat er aan de hand was. Hij zei: ‘’Ik zag een greppel van brandend vuur en vleugels die vlogen.’’ Later gaf de Profeet salallahu aleyhie wa salaam het volgende commentaar: ‘’Als hij verder door was gegaan, zouden de engelen, één voor één, zijn ledematen eraf hebben geplukt.’’

{Fi Zilal Al-Qoer-aan, 29/312; Sahih Muslim}

 

Eens ging Utaibah ibn Abi Lahab naar de Profeet salallahu aleyhie wa salaam en schreeuwde zeer trots en schaamteloos naar hem: ‘’Ik geloof niet in:

 

‘’Bij de ster wanneer die ondergaat.’’

{53:1}

 

En in:

 

‘’Terwijl hij naderde en dichterbij kwam.’’

{53:8}

 

Met andere woorden: ‘Ik geloof niet in ook maar iets van de Koran.’ Toen begon hij zeer aanmatigend met Mohammed salallahu aleyhie wa salaam om te gaan en benaderde hem gewelddadig, scheurde zijn shirt en spuwde naar zijn gezicht, maar zijn speeksel miste het heilige gezicht van de Profeet salallahu aleyhie wa salaam.

{Tafhim-ul-Qoer-aan, 6/522; geciteerd van Al-Isti’ab, Al-Isaba, Dala’il An-Nubuwwah, enz.}

 

Er is ook overgeleverd dat een ellendige afgodendienaar van de Quraisj, genaamd Uqbah ibn ‘Ab Mu’ait, eens over de nek van de Profeet salallahu aleyhie wa salaam liep, terwijl hij zichzelf in gebed ter aarde wierp, totdat zijn ogen uitpuilden.

{Mukhtashar Sirat Ar-Rasul, p.113}

 

Urwa ibn Az-Zubair heft overgeleverd: ‘’Ik vroeg Abdullah ibn ‘Amr ibn Al-‘Aash om mij te vertellen over het ergste dat de heidenen de Profeet salallahu aleyhie wa salaam aandeden. Hij zei: ‘Terwijl de Profeet salallahu aleyhie wa salaam in Al-Hidjr van Al-Ka’ba bad, kwam Uqbah ibn Al-Mu’ait en hij deed zijn kleding rondom de nek van de Profeet salallahu aleyhie wa salaam en wurgde hem hard.’ Abu Bakr kwam en greep hem bij zijn schouder en duwde hem bij de Profeet salallahu aleyhie wa salaam weg en zei: ‘Wil je een man doden, slechts omdat hij mijn heer is Allah zegt?’ ‘’

{Ibn Hisjam, 1/289}

 

Eens liep Abu Djahl langs de Profeet salallahu aleyhie wa salaam en beschuldigde de religie die toen door de Profeet salallahu aleyhie wa salaam werd gepreekt. Profeet salallahu aleyhie wa salaam hield zijn mond en uitte geen woord. Abu Djahl ging ongehinderd door en nam een steen, waarmee hij tegen het hoofd van de Profeet salallahu aleyhie wa salaam sloeg, zodat het begon te bloeden.

{Sahih Al-Bukhari}

 

 


 

Martelingen die de volgelingen, moge Allah ze genadig zijn, ondergingen

De oom van Uthman ibn ‘Affan had de gewoonte Uthman in een mat van palmbladeren te wikkel en dan een vuur onder hem aan te steken. Toen Umm Mush’ab ibn ‘Umair over de bekering van haar zoon hoorde, liet zij hem verhongeren en verbande hem uit haar huis. Hij was gewend aan een gemakkelijk leven, maar tijdens de nasleep van de martelingen die hem ten deel vielen, raakte zijn huid verschrompeld en kreeg hij een afgrijselijk uiterlijk.

{Rahmat-ul-lil’alamin, 1/57; Talqih Fuhum Ahl-al-Athar, p.60}

 

Bilal, een slaaf, werd hard door zijn meester geslagen, toen hij over zijn de bekering tot de islam te weten kwam. Soms werd er een touw rond zijn nek geboden en moesten de straatjongens hem door de straten en over de heuvels van Mekka slepen. Soms werd hij onderworpen aan een langdurige onthouding van eten en drinken; op andere momenten werd hij vastgebonden, liet men hem op het gloeiend hete zand liggen en onder het verpletterende gewicht van zware stenen. Vergelijkbare andere maatregelen werden aangegrepen om hem te dwingen zijn geloof te verlaten. Hij volhardde in zijn geloof, in de eenheid van Allah. Bij één van zo’n een gelegenheid kwam Abu Bakr langs; door medelijden geroerd kocht hij hem en bevrijdde hem uit zijn slavernij.

{Ibn Hisjam, 1/317-318; Rahmat-ul-lil’alamin, 1/57}

 

Een andere slachtoffer van de Quraisj was ‘Ammar ibn Jasir, een bevrijdde slaaf van Bani Makhzum. Samen met zijn vader en moeder omarmde hij de islam in een vroege fase. Herhaaldelijk moesten zij op het gloeiendhete zand liggen en werden zij hard geslagen. Soms werd ‘Ammar op kooltjes gegooid. De vader, Jasir, stierf door de herhaalde martelingen. De moeder van ‘Ammar, Summayah, werd door Abu Djahl zelf met bajonet doorstroken, met de dood als gevolg. Zij werd de eerste vrouwelijke martelaar in de islam. ‘Ammar zelf werd aan verschillende vormen van martelingen onderworpen en werd altijd bedreigd, dat hij zwaar zou lijden, behalve wanneer hij Mohammed salallahu aleyhie wa salaam zou beledigen en zijn geloof zou verlaten. In een moment van zwakte uitte hij een woord, dat als het verlaten van het geloof werd geïnterpreteerd, hoewel zijn hart nooit wankelde en hij kwam onmiddellijk naar de Profeet salallahu aleyhie wa salaam, die hem troostte vanwege zijn pijn en zijn geloof bevestigde. Onmiddellijk daaropvolgend, werd het volgende vers geopenbaard:

 

‘’Iedereen die ongelovig aan Allah is, nadat hij geloof heeft gehad, behalve die ertoe gedwongen wordt en in wiens hart nog geloof is.’’

{16:106}

 

Ook Abu Fakih was een hulpeloze slachtoffer. De onderdrukkers maakten altijd zijn voeten vast met een touw en sleepten hem door de straten van Mekka.

{Eidjaz At-Tanzil, p.53}

 

Khabbab ibn Al-Aratt was bij iedere mogelijke gelegenheid ook een gemakkelijk slachtoffer van vergelijkbare gewelddadigheden. Hij onderging tot de verbeelding sprekende martelingen en mishandelingen. De Mekkaanse polytheisten trokken aan zijn haar en draaiden zijn nek om en lieten hem op brandende kooltjes liggen, met een grote steen op zijn borstkas, om hem ervan te weerhouden te ontsnappen. Sommige moslims van rang en status werden in de ruwe huid van kamelen gewikkeld en weggeworpen en anderen werden in wapenuitrustingen gestopt en op het brandende zand gezet onder de verschroeiende zon van Arabië.

{Talqih Fuhum Ahl-al-Athar, p.60; Rahmat-ul-lil‘alamin, 1/57}

Zelfs de vrouwelijke bekeerlingen werden niet gespaard en de lijst is te lang om ze allemaal te bevatten. Zanirah, An-Nahdiyah en haar dochter, Umm Ubais, en vele anderen kregen hun volledige deel van de vervolging van de hand van de onderdrukkers – inclusie ‘Umar ibn Al-Khattab – uiteraard voor zijn bekering tot de islam.

{Ibn Hisjam, 1/319}

 


 

De situatie was niet langer meer te verdragen

De serie van vervolgingen startte aan het einde van het vierde jaar van het profeetschap. In het begin nog langzaam, maar dag na dag en maand na maand werd het erger, totdat de situatie zo zwaar werd en in het midden van het vijfde jaar niet langer te verdragen was, de moslims ernstig begonnen na te denken over haalbare manieren om de martelingen die hen werden aangedaan te vermijden. In deze sombere tijd werd Surah Al Kahf (De grot) geopenbaard.

 

‘’En als jullie je van hen terugtrekken en van dat wat zij anders dan Allah aanbidden, zoek dan de toevlucht in de Grot, jullie Heer zal jullie een mogelijkheid geven uit Zijn genade en jullie zaak voor jullie gemakkelijk maken.’’

{Al Kahf 18:16}

 

Mohammed salallahu aleyhie wa salaam moet dood

Nadat alle listen en samenzweringen van de Quraisj hadden gefaald, namen zij hun toevlucht tot hun oude praktijken van vervolging en het martelen van de moslims, op een nog heftiger en gewelddadiger manier dan ooit tevoren. Zij begonnen ook het idee te krijgen om de Profeet salallahu aleyhie wa salaam te doden. Dit vooral door de bekering van twee betrouwbare en machtige helden van Mekka; Hamzah ibn ‘Abdul Muttalib en ‘Omar ibn Al-Khattab.

 

De poging van Abu Djahl om Mohammed salallahu aleyhie wa salaam de doden

Abu Djahl riep eens: ‘’Ik getuig bij onze god, dat ik een heel zware steen zal dragen en die op het hoofd van Mohammed salallahu aleyhie wa salaam zal gooien, terwijl hij ter aarde geworpen ligt, om jullie van hem voor eens en altijd te verlossen. Ik ben niet bang voor wat zijn clan zal doen.’’ De mensen bij hem moedigden hem aan de daad bij het woord te voegen.

 

De volgende morgen lag Abu Djahl op de loer voor de komst van de Boodschapper van Allah salallahu aleyhie wa salaam, die zijn gebeden ging uitvoeren. De mensen van de Quraisj wachtten in hun verzamelplaatsen op nieuws. Toen de Profeet salallahu aleyhie wa salaam zichzelf ter aarde wierp, liep Abu Djahl, de zware steen dragend, naar voren om zijn slechte bedoeling uit te voeren. Zodra hij de Profeet salallahu aleyhie wa salaam genaderd was, trok hij zich met een bleek gezicht terug, met bevende, verdraaide handen waar de steen uit viel. Hierop snelden de toekijkende mensen op hem af, en vroegen hem wat er aan de hand was. Hij antwoordde:

‘’Toen ik hem naderde, kwam een mannetjeskameel, met een ongewone vorm en beangstigende hoektanden tussenbeide en hij verslond mij bijna.’’

 

Ibn Ishaaq heeft overgeleverd dat de Profeet salallahu aleyhie wa salaam over dit incident zei: ‘’Het was Djibril aleyhie wa salaam, als Abu Djahl dichterbij was gekomen, zou hij hem hebben gedood.’’

{Ibn Hisjam, 1/298}

 

Kort na de bekering van deze twee machtige helden, Hamzah en ‘Omar ibn Al-Khattab, begonnen de polytheisten zich te realiseren dan het geen zin had de moslims te martelen. De Mekkaanse leiders wilden Mohammed salallahu aleyhie wa salaam in verleiding te brengen, door hem rijkdom te geven. Ze zouden van hem salallahu aleyhie wa salaam zelfs leider maken. Maar wel op één voorwaarde natuurlijk, namelijk dat hij salallahu aleyhie wa salaam zijn mond zou houden en zijn nieuwe geloof niet langer zou verkondigen. De Profeet salallahu aleyhie wa salaam antwoordde met het volgende vers:

 

‘’Haa Miem. Een openbaring van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle. Een Boek waarin de verzen in detail worden uitgelegd: een Koran in het Arabisch voor de mensen die weten. Goed bericht gevend, een waarschuwing, maar de meesten van hen keren zich af, dus luisteren zij niet. En zij zeggen: ‘’Onze harten zijn bedolven door datgene waarvoor jij ons uitnodigt, in onze oren is doofheid en tussen ons en jou is een scherm, werk dus (op jouw manier); waarlijk wij werken (op onze manier).’’

{41:1-5}

 

 

 

Boycot

De heidenen van Mekka hielden een bijeenkomst en besloten geen handel meer met hen te drijven, noch huwelijken tussen hen te laten plaats vinden. Maatschappelijke banden, bezoek en zelfs verbaal contact met Mohammed salallahu aleyhie wa salaam en degenen die hem ondersteunden zouden worden verbroken, totdat de Profeet salallahu aleyhie wa salaam aan hen zou worden overgegeven om te worden gedood. De toevoer van voedsel was bijna tot een stilstand gekomen en de mensen die opgesloten waren, moesten grote moeilijkheden onder ogen zien. De afgoddienaren kochten alles wat zij aan etenswaren uit Mekka binnenkregen uit vrees dat er wat van naar de mensen van Asj-Sji’b zou doorlekken, die het zo zwaar hadden, dat zij boombladeren moesten eten en de huiden van de dieren. Het huilen van de kleine kinderen, die aan honger leden, kon duidelijk gehoord worden. Er bereikte hen niets te eten, behalve wat voedsel die door sommige Mekkanen die het zielig vonden naar hen toe werden gesmokkeld.

 

Tegen alle verwachtingen in volhardde Mohammed salallahu aleyhie wa salaam op zijn weg en zijn vastbeslotenheid en moed verzwakten nooit. Hij bleef naar Al-Ka’ba gaan en in het openbaar bidden. Hij greep iedere kans aan om tegen de buitenstaanders die voor handel of pelgrimage naar Mekka kwamen tijdens de heilige maanden en de speciale seizoenen voor bijeenkomsten te preken.

 

Uiteindelijk schiep deze situatie onenigheid tussen de verscheidene Mekkaanse groeperingen, die door bloedrelaties met de belegerde mensen waren verbonden. Na drie jaar werd het pact gebroken. Mohammed salallahu aleyhie wa salaam en de andere mensen kregen toestemming Asj-Sji’b te verlaten en terug te keren naar hun huizen.

 

 

Onze beproevingen

 

Wanneer Allah van mensen houdt, stelt Hij hen op de proef. Hij die tevreden is (met Allah’s bepalingen), zal de Tevredenheid (van Allah) ontvangen; en hij die ontevreden is, bereikt de Woede (van Allah).”

{At-Tirmidhie en Sheikh Al-Albaani heeft het Sahih beoordeeld}

 

Op die manier blijken tegenslagen, beproevingen en lijden tekenen van Allah’s liefde voor de gelovigen te zijn. Je kan ze vergelijken met een geneesmiddel: al smaakt het misschien bitter, je aanvaardt het omdat het komt van iemand van wie je houdt – en aan Allah behoort het beste voorbeeld.

 

Elke dag van onze leven, worden wij op de proef gesteld door Allah. Onze rijkdom, echtgenoten, kinderen, armoede, bezit, rijkdom, gezondheid en ziekte zijn beproevingen. Ook worden we beproefd met de gebeurtenissen in ons leven.

 

Want Allah, de Verhevene, zegt: “Denken de mensen dat ze met rust worden gelaten omdat ze zeggen: ‘Wij geloven’, en dat ze niet zullen worden beproefd? Wij hebben waarlijk degenen beproefd die voor hen kwamen. En Allah zal zeker (de waarheid) bekend maken(over) de waarachtigen en Hij zal zeker (de valsheid) bekendmaken (van) degenen die leugenaars zijn (al weet Allah dat allemaal reeds voordat Hij ze beproeft)”.

{29:2-3}

 

En Allah, de Allerhoogste, zegt:
“Elke ziel zal de dood proeven en Wij zullen u op de proef stellen met iets van kwaad en iets van goed. En tot Ons is jullie terugkeer.”

{21:35}

 

Ik heb een aantal van de beproevingen van de Profeet salallahu aleyhie wa salaam en zijn volgelingen, moge Allah ze genadig zijn, genoemd. Hoe gingen zij ermee om? Gaan wij ook zo om met de beproevingen die wij meemaken (die half niet zo erg zijn als die van hen)?

 

“Degenen die het meest werden geproefd zijn de profeten dan degenen zoals zij, en daarna degenen zoals zij.” {Bukhari}

 

Weet beste broeders en zusters, dat de Profeet salallahu aleyhie wa salaam gezegd heeft: Geen vermoeidheid, noch ziekte, noch kommer, noch verdriet, noch pijn, noch onrust treft een Moslim, al was het maar de prik van een doorn, of Allah wist ervoor enkele van zijn zonden uit.”

{Bukhari en Muslim}

 

Verlies niet de beloning van je beproevingen. Sommige van de Salaf hebben gezegd: “Als je door een tegenslag wordt getroffen en geduldig blijft, dan is jouw tegenslag er één. Maar ben je niet geduldig, dan wordt je tegenslag verdubbeld – door het verlies van de beloningen het verlies van het geliefde, het Hiernamaals (Paradijs).

 

Niemand onder ons is in staat deze beproevingen af te wenden. Onder de mensen die worden beproefd zijn de gelovige, geduldige, volhardende individuen – die hun beloning van Allah verwachten – degenen die zullen slagen. Onder ons zijn er ook die worden beproefd, maar falen vanwege hun zwakke geloof en hun verzet tegen Allah. We zoeken onze toevlucht bij Allah hiervoor. Allah heeft gezegd “… en het is mogelijk dat jullie een hekel hebben aan iets wat goed is voor jullie, en dat jullie houden van iets wat slecht is voor jullie. Allah weet, maar jullie weten het niet.”

{2:216}

Een zuster.